Kerstverhaal, Ik verkondig u grote blijdschap

 Dat is vreemd 
Het sneeuwt. Duizenden vlokjes vallen uit de loodgrijze lucht. Ze maken de toppen van de bergen nog witter, ze toveren de donkere dennenbomen om in een wondermooi sprookjesbos. Ze dekken het dorpje, dat aan de voet van de bergen ligt warmpjes toe en zetten het kleine kerkje buiten het dorp een dikke witte muts op.  Maar, maar kijk nou eens! Er zitten planken voor de deur, dikke ruwe planken met roestige spijkers erin. Dat is nog vreemder dan dat stof en die preekstoel zonder Bijbel. Een kerkdeur, die dichtgespijkerd is! 

Victor de klokkenmaker 
In het dorpje, dat langzaam toegedekt wordt door een dikke sneeuwdeken, woont Victor de klokkenmaker. Zijn haar is wit en hij loopt een beetje krom. Toch is hij nog niet oud. Pas 52 jaar. Maar Victor heeft veel verdriet gehad in zijn leven. Vier jaar geleden is zijn enige dochter met haar man en hun twee kindertjes bij een treinongeluk omgekomen. En een jaar later is Victors vrouw gestorven. Daarom is zijn haar zo wit en loopt hij gebogen alsof hij altijd iets zwaars op zijn rug heeft. 
Kijk, daar gaat hij. Het schijnsel van de laatste lantaarn buiten het dorp valt op z’n gebogen gestalte. Stevig stapt hij door, recht op het grote, donkere bos af. Wat moet Victor daar nou gaan zoeken! 

De oude hut 
Diep verscholen achter verwarde struiken en knoestige boomstronken, verborgen onder overhangende takken, staat een oude hut. De stammen, waar hij van gemaakt is, hebben de kleur van de bomen en struiken rondom. De duizenden bladeren die jarenlang elke herfst zijn neergedwarreld, hebben het dak dezelfde kleur gegeven als de bosgrond. Er zijn maar enkele mensen uit het dorp, die de hut kunnen vinden. En één van die mensen is… Victor. 

Wat moet Victor daar nou doen? 
“Wat een weer”, mompelt hij zacht, “maar nou zijn er tenminste geen mensenjagers op pad.” Mensenjagers, wat een rare praat, wat bedoelt hij daar nou mee. Victor haalt een zaklantaarn tevoorschijn uit de zware tas die over zijn schouder hangt. Dan begint hij te klimmen. Na anderhalf uur staat hij even stil. Af en toe vallen dikke plakken sneeuw naar beneden. Driemaal bootst hij de roep van een kraai na.  Dan luistert hij, voorover gebogen, z’n hoofd scheef. Een paar tellen later wordt z’n roep beantwoord. Daar is die oude hut! Wat moet Victor daar nou gaan doen? 

De vrachtwagen uit Holland 
Terwijl Victor de geheimzinnige hut bereikt, stopt een grote vrachtwagen voor het motel, dat ongeveer een half uur rijden van Victors dorpje staat “Zo Jaap”, zegt de chauffeur, “de reis zit erop vandaag. Je jas dicht hoor”, voegt hij eraan toe, als hij ziet dat Jaap wil uitstappen. “Ja vader.” Jaap trekt de rits van z’n jack tot aan zijn kin en duwt zijn ijsmuts over zijn oren. Met een klap gooit hij het zware portier achter zich dicht. Vlug loopt hij voor de wagen langs naar de andere kant. Hij pakt een koffertje aan en wacht tot vader de wagen zorgvuldig heeft afgesloten. Dan loopt hij achter hem aan, het motel binnen. We gaan vroeg onder de wol Jaap. Morgen wacht ons nog een lange dag. Als ‘t weer wat meewerkt, kunnen we morgenavond. 
Heb je het naar je zin?” Jaap glundert. Dàt was even een bof. Samen met vader deze reis te mogen doen. Vader vond het gezellig om wat aanspraak te hebben op de lange rit. En daarom mocht hij mee. “Gaan we morgen eerst de klok ophalen?” “Natuurlijk. ‘k Heb Victor geschreven dat ik 21 december bij hem langs kom. ‘t Dorpje waar hij woont ligt op de route. Ik hoef er niet voor om te rijden. ‘t Is een ware kunstenaar, die Victor.” Vader zit diep in  

gedachten en klopt zijn pijp uit. Zal hij het Jaap zeggen van de Bijbels? Of nee, toch maar beter van niet. “We gaan naar bed Jaap, kom.” 

Zou dat de oplossing zijn? 
Victor de klokkenmaker kan niet slapen. Voor de zoveelste maal gooit hij zich op z’n andere zij. Hoe moet het toch goed komen. Wat moet hij toch doen? ‘t Is immers geen doen meer in die koude hut in het bos. Als de dominee daar nog langer moet zitten, wordt hij ziek en wat dan? De gebeurtenissen van de laatste drie, vier maanden trekken weer aan hem voorbij. Victor houdt het in bed niet langer uit. Hij stommelt de trap af en gooit wat houtblokken in de grote keukenkachel. Met de handen onder het hoofd staart hij met nietsziende ogen in het vuur. Maar hoe moet de dominee weg? Nadat het kerkje was dichtgespijkerd, is hij nog een paar weken in de pastorie blijven wonen, maar toen uitkwam dat hij daar geregeld kerkdiensten hield, moest hij zorgen dat hij uit de handen bleef van zijn belagers. Een week is hij in het huisje van Victor geweest, maar ook dat werd verraden. En nu zit hij al enkele dagen in de oude hut op de berg. 

“Heere, ik weet niet hoe het moet”, zucht Victor. Hij richt zich op en gooit nog een paar blokken in de kachel. Het deurtje laat hij openstaan. De gloed van het vuur valt op de kalender aan de wand. Victor kijkt er naar. Plotseling schrikt hij op. 25 december Kerstfeest! Christusfeest! Jozef wist ook niet hoe het moest, maar de Heere stelde hem gerust. “Ik weet het wel Jozef, doe maar wat Ik je zeg.” 
Victor pakt de kalender van de muur. Langzaam laat hij zijn ogen over de cijfers gaan, 19, 20, 21… dan schrikt hij voor de tweede keer op. Van Bergen! Hij komt morgen de klok halen en de Bijbels brengen. Zou… zou dat de oplossing zijn? 

Door de donkere nacht rijdt een zware vrachtauto. In de goed verwarmde cabine zitten twee mensen. Een man en een jongen. Ze zeggen weinig tegen elkaar. Af en toe een enkelwoord. “Vader”. “Ja Jaap”. “Zou, zou hij slapen?” “Ik denk ‘t wel”. Jaap, met zijn benen op de zitting, knuffelt zich heerlijk met z’n rug in de leren bank. Vanuit z’n ooghoeken kijkt hij naar het silhouet van de man achter het stuur. Hij voelt zich warm worden van binnen. Wat een fijne vader heeft hij toch. Wie zou het durven wat vader doet? Wat een vreemde dag was het gisteren. Toen ze hij het huis van Victor kwamen zei vader, dat hij maar even in de auto moest wachten, dan hoefde hij hem niet af te sluiten. Vader was nog geen minuut binnen, of een man kwam naar de auto toelopen. “Holland?” zei hij, op de nummerplaat wijzend. Toen Jaap het raampje opendraaide, kwam hij brutaalweg op de treeplank staan en loerde nieuwsgierig naar binnen. 
“Was must du bei Victor?” vroeg hij. Al z’n kennis van de Duitse taal bijeenschrapend vertelde Jaap het. De kerel haalde z’n schouders op en keek hem ongelovig aan. Toen vader na een kwartier terugkwam, had hij geen pakje bij zich, “Wo ist das Uhrwerk?” vroeg de man. Vader vertelde hem vriendelijk dat de klok nog niet klaar was en op een volgende reis zou worden afgehaald. De man sprong pas van de treeplank, toen vader gas gaf. Wat een rare kerel was dat. “We gaan vandaag nog niet op huis aan Jaap”, zei vader toen ze buiten het dorpje waren. “Vanavond moet ik nog een passagier ophalen, hier vlakbij”. Stil had hij toen naar vaders verhaal geluisterd. Hij vertelde het verhaal over ds. Vladimir, dat Victor in het kort had verteld. 

Die avond hebben ze de dominee opgehaald. ‘t Was aardedonker, maar vader wist precies waar hij zijn moest. Het sneeuwde weer en er waaide een harde wind. Voorzichtig stuurde vader de wagen van de grote weg af, een bospad in. Na een kwartiertje rijden draaide hij de auto weer met de neus naar de grote weg, zette de motor stil en deed de lampen uit ,”Jij blijft in de wagen Jaap. Hoe lang het ook duurt”. “Ja vader”, had hij kleintjes geantwoord. Wat werd het koud in de cabine en wat was hij bang! Kwam vader nu maar. ‘t Duurt toch wel erg lang. De lichtende wijzers van het klokje op het dashboard vertellen dat het bijna negen uur is. Zou hij eens buiten gaan kijken? Nee, hij heeft vader beloofd in de auto te blijven.  er morrelt iemand aan het portier, dat wordt met een zwaai open getrokken en een bekende stem zegt: “Voorzichtig dominee, ‘t is een hele stap”. 
“Oh, v-vader”, lacht Jaap, bent u daar?” 

Zou hij slapen, vader? 
Toen de vrachtwagen een halfuurtje later de grote weg opdraaide, lag dominee Vladimir op Jaaps plaatsje achter de rugleuning. Tussen vader en Jaap in zat Victor. “Zet mij maar in de stad af”, had hij gezegd. “Ik blijf daar zo vaak een nachtje over. Dat valt niet op”. Jaap had het eerlijk verteld aan zijn vader van zijn bangheid. “Het was zo donker, zo aardedonker. ‘k Had alles wel willen geven voor één lichtje”. Rustig had vader Jaap uit laten praten. Toen zei hij: “Weet je, dat toen de Heere Jezus geboren werd, het zo donker was in de wereld als daarnet bij jou in de auto? Donker als de nacht, maar God had beloofd dat het Licht zou komen. En dat Licht is gekomen Jaap. Vraag maar of het in jouw hart wil schijnen. Want daar is het ook donker.” Stil had Jaap in z’n hoekje gezeten, hij was pas in beweging gekomen toen hij de lichten van de stad zag. 
Toen ze stopten was Victor tussen de geparkeerde wagens verdwenen. 
Vader was direct daarna doorgereden. Als ‘t niet harder zou gaan sneeuwen konden ze om een uur of vijf bij de grens zijn.  
‘t Blijft heel stil achter in de slaapplaats. “Zou hij slapen?” “Ik denk het wel Jaap”. 

De grens 
De grote vrachtwagen nadert de grens. Rustig zit vader van Bergen achter het stuur. Hij voelt geen slaap. Hij is ook niet bang om wat er gebeuren kan. Een half uurtje geleden heeft hij de wagen even stilgezet. Samen hebben ze toen de Heere gevraagd of Die wilde helpen. “Hij zal geen half werk doen, meneer van Bergen”, had ds. Vladimir gezegd.  
“Papieren und mitkommen”, beveelt een norse stem. Vader neemt alles wat nodig is mee en volgt de douanebeambte naar het kantoor. Nauwkeurig wordt alles bekeken. “Nichts an zu geben?” Nee, vader heeft niets aan te geven. “Mmm, controle”. Eén man onderzoekt de laadbak en laat z’n sterke zaklamp in alle hoeken schijnen. De man met de forse stem klimt de cabine binnen. 

Wo ist der Jungen? 
Door het dichtslaan van het portier is Jaap ontwaakt. Hij weet eerst niet goed waar hij is, maar al gauw herinnert hij het zich. Maar waarom staan ze stil en – hij richt zich wat op – waar is vader? 
Oh, de grenst Hij voelt z’n hart bonzen. Als ze de dominee eens ontdekken! Vreemd, toen ds. Vladimir zo vol vertrouwen zei: “De Heere doet geen half werk”, geloofde hij dat ook. Maar nu. O, ‘t portier gaat open. 
“Wo ist der Jungen”, hoort hij kortaf vragen. “Die slaapt”, zegt dan de rustige stem van vader. Ja, hij zal zich slapend houden, dan zullen ze de bank vast niet onderzoeken. Jaap knippert niet eens met de ogen als de douaneman zijn felle lamp op de slaapplaats laat schijnen. Aan de andere kant hoort hij gestommel en geschuif in de laadbak. Het onderzoek is gauw afgelopen. De man bromt: ”können… aha, der Telefon”. Hij holt naar binnen. Langzaam gaat de rood/witte slagboom omhoog en met een dankgebed in zijn hart rijdt vader erlangs. Het is gelukt, ze zijn de grens over. 

Iwan, daar! 
In z’n tweede versnelling zoekt de grote vrachtwagen zijn weg door de warrelende sneeuwvlokken. Jaap is over de rugleuning geklommen, de slaapbank staat opengeklapt en de dominee kon nu volop ademhalen.  
Straks bij de grens zal hij voor alle zekerheid toch maar weer terug kruipen.  Driehonderd meter achter hen volgt een motor. Langzaam maar zeker haalt hij de vrachtauto in. De mannen zetten alles op alles.  
Het telefoontje was kort maar duidelijk. “Is die Hollander met het kenteken ZD – 23 -24 al gepasseerd? Ja? Breng hem terug, koste wat kost.  
Vladimir zit erin, hij mag in geen geval het land uit’. 
Iwan, daar! schreeuwt plots de man achterop. Ja, twee rode puntjes gloeien op tussen dicht opeen warrelende sneeuwvlokken. Iwan houdt links aan. Hij zal de wagen passeren en hem dan dwingen te stoppen door de motor er dwars voor te plaatsen. Wat roekeloos geeft hij gas in de bocht. De zware motor begint te slippen.  “Spring eraf!” Maar het is te laat,  als een tol draait de motor in ‘t rond en slaat tegen de grond, Iwan ligt eronder en zijn passagier krabbelt twee meter verder beduusd overeind. Langzaam stroomt de benzine weg uit de kapotte tank. 

Feest in de cel 
‘t Is kerstfeest. In een donkere cel zit een man. Zijn haar is wit, z’n gestalte wat gebogen. Hij bidt. Ja hij bidt én hij luistert. Hij luistert naar een stem in zijn hart: 
“Victor, ik verkondig u grote blijdschap”. ‘t Is feest in die donkere cel, kerstfeest. 

Feest in het kamp 
‘t Is kerstfeest, ook voor dominee Vladimir. Kijk daar zit hij, bij zijn vrouw en de kleine Johann. Hij bidt. Ja, hij bidt én hij luistert. Hij luistert naar een stem in zijn hart: 
“Dominee Vladimir, Ik verkondig u grote blijdschap”. ‘t Is feest in één van de tenten van het vluchtelingenkamp, kerstfeest. 

Feest in Jaaps hart 
‘t Is Kerstfeest, ook voor Jaap. Kijk daar zit hij op z’n hoekplaatsje in de kerk, Hij bidt. Ja, hij bidt én hij luistert. Hij luistert naar de stem van de dominee, die het zeggen mag als een gezant van God: “Ziet, Ik verkondig u grote blijdschap”. ‘t Is feest in Jaaps hart, kerstfeest. 

H van der Kolk 

Geef een reactie