“Moge de HEER u zegenen en u beschermen,
moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn,
moge de HEER u zijn gelaat toewenden en u vrede geven”
(Numeri 6:24-26)
Hét voorbeeld van een zegen in de Bijbel zijn de woorden die hierboven staan, de ‘priesterzegen’. De priesters spraken deze woorden uit over het volk Israël. Deze zegen heeft een prachtige opbouw. Het zijn drie regels van telkens twee aanzeggingen – dat is nog wel te zien in onze taal. Maar elke regel wordt langer: van drie naar vijf naar zeven woorden – dat is totaal niet te zien in het Nederlands. (Ja, ‘moge de HEER u zegenen en behoeden’ heeft in het Hebreeuws dus slechts drie woorden nodig!). De steeds langere zinnen zijn als steeds grotere golven die je overspoelen. Zó is Gods zegen, overweldigend groot.
Het begint met ‘zegen en bewaring’ – dat is heel praktisch en aards. Dan komt ‘Gods licht en genade’ – geestelijk onmisbaar. En het loopt uit op dat de HEER je Zelf aankijkt en je zijn vrede geeft – het diepste dat een mens kan ervaren! Steeds grotere golven van zegen die Hij geven wil.
Deze drie zegenregels zijn ook prachtig te verbinden met dat God de Drie-ene God is, Vader, Zoon en Geest. Eén zegen op drie manieren. God de Vader wordt gewoonlijk verbonden met de schepping – zegen en bescherming voor je dagelijks bestaan, de eerste regel. God de Zoon is het die ons in zijn menswording het licht van Gods gelaat toont en die ons genade en vergeving geeft – dat past bij de tweede regel van de priesterzegen. God de Heilige Geest tenslotte is het die ons persoonlijk aan de drie-ene God verbindt en zo echte vrede geeft, ‘sjaloom’ – heelheid in alle opzichten.
Wat een zegen geeft God zo aan mensen! Met veel meer dan wij ooit zelf zouden kunnen bereiken of verdienen, wil Hij over ons overspoelen.
God zegent mensen uit zijn volheid. Maar wij mogen als gezegende mensen die zegen ook doorgeven. In liefde en goede daden, maar ook in woorden van zegen. Zegenen is ‘goed spreken’, het goede over iemand uitspreken. Een ander via jezelf verbinden met Gods zegenbron.
Iemand zegenen. Misschien klinkt dat onwennig, wij zullen eerder voor iemand bidden dan die ander zegenen – ik tenminste. En moet je om iemand te zegenen geen dominee zijn? Dat laatste staat nergens in de Bijbel…
Het is een geweldige gedachte, een ‘omdenken’. Bidden voor een ander past bij het idee dat je uit jezelf leeg bent, en alleen God kan geven wat nodig is. Dat is in zichzelf waar. Maar een ander zegenen gaat uit van het tegenovergestelde, wat Godzijdank óók waar mag zijn als je bij Hem hoort: dat je zelf gevuld mag zijn en steeds mag worden met Gods zegen, dat je bent aangesloten op die onuitputtelijke bron. Wat is dat geweldig!
Dan mag je ook dóórgeven, uit Gods volheid. Ds. de Goei-Jansma gaf daar onlangs in een preek voorbeelden van, hoe dat diepe indruk kan maken. Als iemand zijn hand op je schouder legt als je vol onrust bent, en heel eenvoudig zegt ‘ik zegen je met Gods vrede’. Als iemand bij een afscheid zegt ‘ik zegen je pad in de naam van Jezus’.
Denk er eens over: hoe zou je zélf zegenwoorden kunnen zeggen om een ander te bemoedigen? Misschien kun je iemand in stilte zegenen die je ontmoet. Er zijn docenten die dat doen, of mensen in de verpleging. Wie kunt u zegenen, iets goeds van God toezeggen?
Het mooie is: wie zo zegent, wordt ook zelf gezegend (1 Petrus 3:9). Als je zegen doorgeeft in woord en daad, wil God Zelf je steeds weer nieuw vullen vanuit zijn bron.
Laten we dan dankbaar Gods zegen ontvangen, en die ook doorgeven!
Ds. Adriaan Molenaar
