Tekst: Psalm 138 : 8
Thema: God maakt het werk af
- EEN STUK VAN HET WERK
Inmiddels is de tijd gekomen om afscheid te nemen. De voortekenen waren er al geruime tijd. Steeds is er iets dat ik “voor de laatste keer doe als predikant in de gemeente Beekbergen”. Nu is er een tijd om terug te zien op deze periode van bijna elf jaar. Op 25 juni 2013 kreeg ik bezoek van Anne Haijes en Jan Bijkerk. Ze vroegen me om voor enkele maanden in te vallen nadat op 7 juni 2013 ds. Marchal een herseninfarct gehad had en zijn taak in Beekbergen niet langer kon voortzetten. Die enkele maanden bleken uiteindelijk ongeveer 130 maanden te worden.
Psalm 138 spreekt over het werk. Ik bekijk mijn werk graag vanuit de scheppingsgeschiedenis waar in Genesis 2 : 15 weerklinkt: en de HERE God plaatste de mens in de hof van Eden, om die te bewerken en te bewaren. Ja, voordat de zondeval zijn intrede deed, was er al de opdracht tot werken.
Dat geeft ook een zekere ontspanning aan dat werken. Iets van die ontspanning heb ik ook altijd mogen bewaren. Die is ook verbonden aan een ander aspect van de lofprijzing op de schepping in de eerste hoofdstukken van de Bijbel. De eerste dag die de op de zesde dag geschapen mens krijgt, is de rustdag, de zevende dag. Zonder gewerkt te hebben mag de eerste mens al gaan rusten.
Die prioriteit van het rusten boven het werken heb ik altijd door mijn werken proberen laten doorschemeren. Natuurlijk is dit ideaal ook wel eens vertroebeld door de alledaagse werkelijkheid. Maar het weerspiegelt een stukje van mijn levensvisie als ik met grote regelmaat aan het begin van een eredienst beklemtoonde dat de week zojuist begonnen was en dat het eerste dat we in de nieuwe week doen, is: samenkomen tot Gods eer.
Ik verfoei dan ook het woord weekend, zeker als men met dat weekend ook de zondag bedoelt. De zondag is geen weekend, maar is een weekbegin. En dat is geen woordspelletje maar dat weerspiegelt hoe je tegen werken aan kijkt en of je al dan niet door het werk wordt meegesleept. Werk je je te pletter om er vervolgens van te moeten uitrusten? Of werk je vanuit de rust. Dat bepaalt hoe je het werk verricht. Dit is niet zomaar theorie maar zegt ons iets over de wijze waarop we ons dagelijks werk mogen beleven.
De dichter van psalm 138 spreekt over EEN STUK VAN ONS WERK. De dichter gaat vertellen over een stuk van zijn werk. Hij zegt dat hij zich zal inzetten voor de tempel en voor de samenleving. Hij zal zich neerbuigen naar Gods heilige tempel en hij zal Gods eer hooghouden in de samenleving als hij oog in oog met de goden, de machten van de samenleving komt te staan. In die geest mag mijn werk als predikant gezien worden. Het was werk voor de christelijke gemeente maar ook voor de samenleving van Beekbergen als geheel. Daarom was ik dankbaar dat ik predikant in Beekbergen mocht zijn maar ook voorzitter van de dorpsraad.
Ik ben dankbaar voor het werk dat ik in de gemeente van Beekbergen mocht doen.
* Zo mocht ik in tientallen diensten de prediking verzorgen.
* Zo mocht ik de gemeenteleden in de huizen opzoeken, de eenzamen en de zieken, hen die niet meer in onze bijeenkomsten kunnen komen en zo mochten we ze laten merken dat we ze niet vergeten zijn. En vaak baden we samen in de huizen. Maar dat was geen automatisme. Soms was het genoeg om samen te zijn. Ik ben dankbaar voor de gastvrije ontvangst die ik bij velen mocht ervaren.
Nu veronderstelt onze dichter dat in de samenleving en ook in de kerk de goden aanwezig zijn. Ja, en dan moet u niet denken aan godenbeeldjes op schoorsteenmantels, maar dan moet u heel nuchter denken aan de krachtige invloeden, die het samenleven negatief beïnvloeden. De humaniteit wordt voortdurend door zulke goden bedreigd. Het afnemende besef van waarden en normen is zo’n kracht, zo’n moderne god, waarvan we de invloed maar al te goed merken.
En zo is de één met andere goden geconfronteerd dan de ander, maar met elkaar hebben we geprobeerd inhoud te geven aan een belangrijk stuk werk voor de christelijke gemeente namelijk om te werken aan een leefbare wereld en een humane samenleving, in de overtuiging dat die het beste bereikt worden als de God van Israel, immers de God van de humaniteit, de eer krijgt, als God gediend wordt.
En zo beschrijf ik een stukje van het werk dat ik onder u mocht verrichten.
- HET WAS STUKWERK
Mijn tweede gedachte is dat het stukwerk was, een fractie van wat er eigenlijk gedaan had moeten worden. Als wij kijken naar de taak die we als kerk hebben, dan kunnen we alleen maar bescheiden zeggen: we hebben wel degelijk wat gedaan, maar bij lange na niet het werk dat gedaan had moeten worden. Zeker als we kijken naar de taak die we in de samenleving hebben, oog in oog met de goden, dan is het maar een fractie van wat er eigenlijk te doen is. We leven in een wereld waarin de machten springlevend zijn We kunnen wel dapper psalmzingen te midden van de goden maar de goden zitten nog springlevend in het zadel. Het was maar stukwerk dat wij gedaan hebben.
Het is eigen aan het predikantenwerk dat het stukwerk is. Een predikant kan niet het gehele veld bestrijken. Dat gold ook voor mijn werk.
3. WERK WAARMEE WE DINGEN STUK MAAKTEN
Ja, we doen mee in het groepswerk van Gods werkstuk dat schepping heet. En als predikant mocht ik daar aan meedoen. Maar van onze kant was het slechts stukwerk. We moeten nog een stapje verder gaan. We maakten in het werk ook dingen stuk, onbedoeld maar toch …………. En dat zal ook voor mij gelden.
In de kerk, daar liggen de dingen zo teergevoelig. We kunnen met een hard oordeel zo gemakkelijk iets stuk maken. Door een medebroeder of medezuster een stukje waardering te onthouden, kunnen we bij die medechristen zoveel stuk maken. Er zijn mensen die nooit meer in de kerk komen omdat zij van die bittere en bitse dingen in de kerk meemaakten. Wat is dat jammer! Wat is dat ongelooflijk jammer! Wat is dat doodzonde als we door ondoordachte woorden of daden iets kapot maken bij een medemens en diens vertrouwen in de kerk, in God daarmee een deuk toebrengen. Hoezeer ik als dominee me ook inzette, ook voor mij geldt dit: Als ik zweeg terwijl ik had moeten spreken. Als ik sprak terwijl ik had moeten zwijgen.
